Fragment

Met zijn grote gonzende hoofd

- Fragment -

In het grijzige licht zag de boot er verwelkomend uit. De lichtjes leken een haast winterse warmte uit te stralen in deze nog koele morgen. De geelrode onderdelen van de boot versterkten dit effect in een wereld waar alles donker en groen was. Het eerste zonlicht viel feeëriek door de bomen aan de overzijde van de traag stromende rivier. Vóór hen was de modderhelling nog in duister gehuld. Tussen waar ze waren en de verlichte boot gaapte een donker gat. Maje keek nog eenmaal naar de overkant waar het licht viel op enkele bomen die zwart aftekenden tegen de mistbanken. Witte flarden dreven van de rivier de oever op, naar de richel waar zij stonden. De motor van de boot liep al. De brede steiger was leeg. De familie die ze daar gisteravond hadden zien kamperen was vast al aan boord gegaan. Op de lange lage opbouw werden door de bootslui de laatste dozen vastgesjord.

Zonder iets te zeggen liep Harmen door naar het hoogste punt waar de laatste graspollen boven de natte oever uitstaken. Van daar was het nog zeker vijftien meter naar de plek waar beneden hen de boomstam lag die voor de bewoners als loopbrug naar de steiger diende. Daar leek de modder het natst. Het had ook de hele nacht geregend bedacht Maje. Hier vooraan viel nu, in het duister, helemaal niet meer in te schatten hoe stevig de bodem was. Zonder aarzelen sprong Harmen van het hogere deel en ploeterde voort in de richting van de oplichtende boomstam. Segher, voor Maje staande, mompelde wat en sloeg een geheel andere richting in. Hij boog af naar waar de helling minder steil was maar het moddergedeelte groter. Blijkbaar gokte hij erop dat hij daar door kon steken zonder dat hij te ver weg zou zakken. Niets werd er gezegd.

Voordat Maje goed kon ademhalen waren zijn vrienden al goeddeels op hun eigen weg. Hij twijfelde de een of de ander te volgen. Halverwege de richel tussen de routes van zijn beide vrienden daalde hij enkele meters, maar al snel bleek dat hier de bodem slap en onstabiel was. Gehaast draaide hij zich om en hees zich opnieuw omhoog, zich optrekkend aan wat graspollen. Ondanks de koelte van de ochtend brak het zweet hem uit.

Toen hij weer naar Harmen keek zag hij dat deze zich al bij de boomstam bevond en juist bezig was zich daar op te proberen te hijsen. Hoe hij daar gekomen was bleef voor Maje een raadsel. Hij had even niet opgelet. Segher zag hij slechts als een donkere gebogen vlek op de moddervlakte. Hij leek slechts moeizaam vorderingen te maken. Liep van graspol naar graspol. Maje schatte in dat hij met moeite vanuit die prut de steiger zou kunnen bereiken. Waarom hadden de dorpelingen niet voor een goede verbinding met de steiger gezorgd? Voor hen was het vast niet moeilijk met de zwaarste lasten over de smalle boomstam te balanceren, maar zelfs deze was in zijn ogen nu moeilijk bereikbaar.

Uiteindelijk besloot hij toch maar de route van Harmen te volgen, die nu al op de steiger stond te zwaaien. De motoren van de boot lieten op dat moment gebrul horen. Waarschuwden de mannen dat ze bijna gingen vertrekken? Zij waren toch ruim op tijd? Het was nog maar half zes. Zoekend naar houvast baande hij zich koortsachtig een weg in de richting van de steiger. Hij voelde zich opgejaagd. Gaten gevuld met modder en steviger gedeelten met gras begroeid wisselden elkaar af. Hij kon zich nauwelijks staande houden en soms schoot een van zijn voeten weg in de modder. De nu weer volle rugzak drukte zwaar op hem en leek elke beweging te accentueren. Leunde hij voorover dan drukte het gewicht hem met zijn gezicht naar de modder, probeerde hij meer rechtop te lopen dan trok het hem achterover tegen de helling aan. Hij hijgde en zijn shirt was al nat. Toen hij bij de boomstam kwam voelde hij zich al uitgeput. Hij keek naar de boot. Harmen stond nu in de lichtvlek van de toegang tot de kajuit, met zijn armen uitgestrekt, half hangend aan de gebogen vormen van het gat in de ijzeren opbouw. Als een krab in de opening van zijn gigantische schelp. Maje kon zijn gezicht zien maar het was een grijze vlek, uitdrukkingsloos. Zijn houding, verankerd in de boot met de uitgespreide armen, was afwachtend.

De bootslui waren nog bezig met de kabeltouwen. Uit zijn ooghoek zag hij dat Segher nu het voorste uiteinde van de steiger bereikt had en zich erop hees. Over de boomstam lopen zou hij maar niet proberen. Zeker zou hij er vanaf vallen en dan zou het allemaal nog langer duren. Hij meende dat ook Harmen niet over de stam gelopen had. Dan maar erlangs, zich er aan vasthoudend. Zwaar ademend bereikte hij het einde ervan. Vanaf de stam had hij gisteren de dorpelingen op de steiger zien springen, maar hier, met zijn voeten op de laatste graspollen die nauwelijks nog vaste grond vormden, waren de afstand en het hoogteverschil moeilijk te overbruggen. Onder de rand van de steiger was de modder het diepst. Zich afzetten was onmogelijk. Hij kon niet bedenken hoe Harmen dit gedaan had, verbeet zichzelf dat hij daar op het cruciale moment niet op gelet had. Ook Segher bevond zich nu op de boot. Hij zag hem naast Harmen staan op de lage ombouw in kennelijk geanimeerd gesprek. Nogmaals brulden de motoren en Harmen maakte een ‘kom nou’-gebaar met zijn arm.

Maje sprong. De rugzak trok hem achterover. Met zijn ellebogen hing hij op de steiger, terwijl zijn benen in de modder zonken. Hij kon onmogelijk een ervan lostrekken om op de steiger te slaan, de rugzak was te zwaar. Zijn linkerarm schaafde aan de randen van het ruwe hout. Opeens realiseerde hij zich dat hij eerst de rugzak had moeten afdoen en op de steiger gooien. Een van de bootslui die op de achterplecht bezig was de kabels op te rollen zag hem hulpeloos worstelen en snelde naar hem toe. Toen pas zag hij Harmen een beweging naar voren maken, die hij afbrak toen duidelijk was dat er al iemand naar hem onderweg was. Hij bleef waar hij was. Segher tilde zijn bril op en keek er wazig onder door.

De man trok hem op de steiger en hielp hem overeind. Met nauwelijks verholen woede klom hij aan boord en keek slechts eenmaal Harmen in het gezicht. Zijn schoenen en broek waren overdekt met zwarte modder. Segher zei niets, zocht een plek vóór in de kajuit en dook in zijn boek. Hijzelf wilde niet in die benauwde ruimte gaan zitten en bleef in de opening rondhangen. Harmen stond hem daar in de weg want deze had hetzelfde idee opgevat, was daar al, zich nog steeds vasthoudend aan de gebogen randen van de doorgang. Er werd nog steeds niets gezegd. De boot was nu vrij van de steiger en de motoren barstten los in een voortdurend brullen. Zwierig zwiepte de achterzijde over het water en vooraan kwam de boeg los van het water. In weinig seconden was de stalen reuzenkorjaal op volle snelheid. Hij moest zich vasthouden aan de opbouw om niet van boord geslingerd te worden. Harmen was over het smalle gangboord naar de voorplecht gelopen en had deze juist op tijd bereikt om houvast te vinden voor het geweld. Hij zou daar blijven, erkennend dat Maje het trapje in de toegang als zijn gebied opeiste. Zonder woorden, zonder blik.

De boot voer op topsnelheid de rivier af, de bochten scherp aansnijdend en soms, door de hoge snelheid bij het uitkomen van een bocht, bijna de andere oever rakend. Langzaam werd het lichter. Maje dook even in de kajuit om te zien waar zijn rugzak gebleven was. Segher keek verstrooid op maar zei niets. Hij schreeuwde om boven het geluid uit te komen dat hij wat dia’s zou nemen omdat het licht zo mooi werd. Hij schreeuwde meer om een reactie van Segher, om het even wat. Segher knikte vriendelijk en maakte een wapperend gebaar met zijn ene hand, maar bleef woordloos. Hij deed zijn best om al glimlachend uitermate geboeid te lijken terwijl hij volledig opging in zijn boek, utterly engrossed zou hij het zelf omschrijven.

Weer met zijn hoofd in de vaarwind schoot Maje wat plaatjes. Het gebogen schuimspoor van de boot, de bomen op de oever, Gunung Mulu, de berg in wolkenflarden in de verte achter hen. Hoewel geen vulkaan, riep de berg die associatie op, losstaand waar niets zijn hoogte ook maar benaderde, en ook zijn vorm als een omgekeerde wijd uitlopende vaas. De rond zijn top cirkelende wolken - nu oranje kleurend in de eerste zon, tegen de steeds lichter blauw wordende hemel - versterkten het effect.

Naarmate ze verder stroomafwaarts kwamen werd de begroeiing weer dunner. Long Terawan lag al in een zone die ooit gekapt was en opnieuw spaarzaam begroeid. Alleen de nabijheid van het beschermde park gaf het een indruk van een verre inlandse bestemming. Maar hier waren net als gisteren weer de vers kaalgeslagen vlakten te zien. Enkele overgelaten woudreuzen rezen met hun boomkruinen zwart uit de oevermist. Vooraan in de boot zag hij Harmen staan, beurtelings kijkend naar de zich ontvouwende rivier en naar hem, al fotograferend. Het leek alsof hij hem met zijn blik wilde duidelijk maken wat hij zou moeten vastleggen. En inderdaad maakte Maje een foto van het silhouet van Harmen op het voorplecht.